Opvoeding en onderwijs
Net na de geboorte werd de zuigeling aan de voeten van de vader gelegd. Indien de vader weigerde het kind op te nemen, verwierp hij zo het kind. Zo gebeurde het vaak dat gehandicapte kinderen of pasgeboren meisjes te vondeling werden gelegd. Indien de vader zijn kind teder in de armen nam, gaf hij zo te kennen dat hij als het zijne aanvaardde en kon de opvoeding beginnen.
Tot het einde van de kleutertijd, ongeveer zeven jaar, was het in hoofdzaak de moeder of een voedster die instond voor de opvoeding van het kind. Vanaf die leeftijd hield de vader als 'pater familias' zich bezig met de intellectuele, lichamelijke en morele opvoeding van zijn zoon.
Vanaf zeven tot twaalf jaar kreeg het kind lager onderwijs. De kinderen leerden er lezen, schrijven en rekenen. Kinderen van de rijkste Romeinen kregen basisonderwijs van een huisleraar, vaak een goed opgeleide Griekse slaaf.
De rijke jongens gingen vanaf hun twaalfde tot hun zestiende naar de middelbare school ofwel het gymnasium genoemd. Hier werden ze onderwezen in Grieks en Latijn door een grammaticus; De studie van poëzie stond hier centraal. Hiernaast kregen ze ook algemene vakken onderwezen zoals geschiedenis, aardrijkskunde, muziek, mythologie en natuurkunde.
Na de middelbare school gingen sommige jongens van hun zestiende tot hun achttiende nog naar een retoricaschool. Hier onderwees een retor (redenaar) de kunst van de retorica, ofwel de kunst om op de meeste effectieve en overredende wijze te spreken en te schrijven. De studenten moesten er teksten bestuderen en analyseren.
Enkel jongens uit rijke families kregen de volledige opleiding. Kinderen van gewone boeren of ambachtslui kregen geen onderwijs buitenshuis. Jongens leerden het vak van vader, terwijl de moeder de meisjes de taken van het huishouden bijbracht.
Tot het einde van de kleutertijd, ongeveer zeven jaar, was het in hoofdzaak de moeder of een voedster die instond voor de opvoeding van het kind. Vanaf die leeftijd hield de vader als 'pater familias' zich bezig met de intellectuele, lichamelijke en morele opvoeding van zijn zoon.
Vanaf zeven tot twaalf jaar kreeg het kind lager onderwijs. De kinderen leerden er lezen, schrijven en rekenen. Kinderen van de rijkste Romeinen kregen basisonderwijs van een huisleraar, vaak een goed opgeleide Griekse slaaf.
De rijke jongens gingen vanaf hun twaalfde tot hun zestiende naar de middelbare school ofwel het gymnasium genoemd. Hier werden ze onderwezen in Grieks en Latijn door een grammaticus; De studie van poëzie stond hier centraal. Hiernaast kregen ze ook algemene vakken onderwezen zoals geschiedenis, aardrijkskunde, muziek, mythologie en natuurkunde.
Na de middelbare school gingen sommige jongens van hun zestiende tot hun achttiende nog naar een retoricaschool. Hier onderwees een retor (redenaar) de kunst van de retorica, ofwel de kunst om op de meeste effectieve en overredende wijze te spreken en te schrijven. De studenten moesten er teksten bestuderen en analyseren.
Enkel jongens uit rijke families kregen de volledige opleiding. Kinderen van gewone boeren of ambachtslui kregen geen onderwijs buitenshuis. Jongens leerden het vak van vader, terwijl de moeder de meisjes de taken van het huishouden bijbracht.